Geschiedenis van Enschede
Start

 

Een korte geschiedenis van Enschede

door Erwin Scholten

bullet1    Vraagstelling  
bullet2    Twente en Enschede voor de industrialisatie
bullet2.1    Het Twentse leven
bullet2.2    Bijverdienen
bullet2.3    De fabrikeurs 
bullet

2.4    De Franse tijd

bullet

3        De ontwikkelingen na 1830
bullet

3.1    Twente als stimuleringsgebied

bullet

3.2    Belangrijke personen

bullet

3.3    Verdere ontwikkeling

bullet

4    De gevolgen van de stadsbrand
bullet

4.1    De brand

bullet

4.2    De wederopbouw

bullet

4.3    Stadsuitbreiding

bullet

4.4    Geschenken

bullet

5    De sociale toestand van de arbeiders in de 19e eeuw
bullet

5.1    De arbeidsomstandigheden

bullet

5.2    Verdere afzetterij

bullet

5.3    Vakbonden en het Twentse Stelsel

bullet

6    Alphons Ariëns 

bullet

6.1    Alphons Ariëns in Enschede
bullet

6.2    De R.K.A.V.

bullet

6.3    Drankgebruik

bullet

6.4    Overplaatsing

bullet

7    De verhouding arbeider-fabrikant na 1900
bullet

7.1    Roerige tijden

bullet

7.2    Crisis

bullet

7.3    De bezetting

bullet

8    Na de Tweede Wereldoorlog
bullet

8.1    Wederopbouw

bullet

8.2    De ondergang

bullet

8.3    De textielerfenis

bullet

9    Conclusie

bullet

10   Stellingen

bullet

11   Literatuur

 

1    Vraagstelling

Hoe komt het dat de textielindustrie zich juist zo sterk in Enschede en omstreken ontwikkelde en wat was de invloed op het Enschedese leven van deze industrie.

2    Twente en Enschede voor de industrialisatie.
 

2.1    Het Twentse leven

Enschede ontstond in de vroege middeleeuwen als agrarische nederzetting rond een klein kasteel. Gelegen aan de voet van een vruchtbare stuwwal, en aan de route van Deventer naar Münster en Osnabrück ontwikkelde het dorp zich gestaag. In 1325 kreeg Enschede stadsrechten van Jan van Diest, bisschop van Utrecht. De stad werd omringd met een eivormige dubbele grachtengordel en een aarden wal met palissade.

De omgeving van de stad was woest en uitgestorven. Enschede lag als het ware als een eiland in een zee van onmetelijke heidevelden en veenmoerassen. Slechts de hoger gelegen gebieden als de Eschmarke, Lonneker, Usselo en Driene werden bewoond.

De zandgrond van Twente is van nature nogal onvruchtbaar, om toch een redelijke oogst binnen te halen moesten de boeren hun akkers voortduren bemesten om te voorkomen dat de grond uitgeput zou raken. De Twentse keuterboertjes hadden echter niet genoeg vee om tot een redelijke hoeveelheid mest te komen, daarom werden er behalve uitwerpsels ook andere organische materialen op de akkers gestrooid, zoals heideplaggen. Ongeveer tweeduizend jaar lang hebben de boeren zo hun land bemest en onbedoeld ook opgehoogd met ongeveer een millimeter per jaar. Nog steeds zijn overal in het Twentse landschap de typische bolle "essen" te zien, vaak wel enkele meters hoger dan de omgeving.

Om de heidevelden open te houden, en om aan mest te komen, zwierven grote kuddes schapen over de heide. De schapen aten hier ook de jonge boompjes op. 's Avonds werden de schapen in zogenaamde schaapskooien gedreven, hier werd de mest, die dan weer samen met de heideplaggen op de essen werden gebracht, verzameld.  

2.2 Bijverdienen

Het leven voor de boeren in het schrale Twentse land was bepaald geen vetpot. Slechts met grote moeite wisten zij het hoofd boven water te houden. Als aanvulling van het inkomen begonnen veel boeren linnen te weven. Deze doeken werden verkocht aan rondreizende marskramers, vak afkomstig uit Westfalen, ook wel Töddn genoemd. (töddn is Plattduuts voor sjouwen, zeulen)

Het huisweven groeide al snel uit tot een onmisbare inkomsten bron. Bijna iedere boer had een aparte weefkamer in de boerderij waar een groot weefgetouw stond. De stoffen brachten in het westen een goede duit op, de eens zo simpele marskramers werden steeds vermogender. Enkele namen van vroegere Töddn zijn onderhand zeer bekend; Vroom, Peek, Kloppenburg, Dreesmann, Brenningmeyer (C&A). Maar ook de fabrieken van Van Heek, Blijdenstein en Ter Kuile zijn voortgekomen uit het beroep van Tödd.

Veel gevolgen had de groei van de huisindustrie niet voor Enschede, het bleef een voornamelijk agrarisch stadje.

Bezoekers uit het Westen des lands waren over het algemeen bepaald niet te spreken over de stadsboerderijen met hun grote inrijdeuren naar de straat, vooral niet omdat dit beeld werd gecompleteerd met een grote mesthoop. Aan de grootte van de mesthoop kon men de rijkdom van de eigenaar afzien, hoe groter de mesthoop, hoe rijker de boer.

Zelfs de Enschedese hoofdstraten waren ongeplaveid, wat in de wintermaanden een gigantische modderpoel opleverde. Het eikenhouten vakwerk-skelet was aan de buitenkant van de huizen gewoon zichtbaar, de topgevel bestond uit lange verticaal geplaatste planken.

De enige stenen gebouwen waren het stadhuis, de kerk, de beide stadspoorten en de resten van het oude kasteel. Een uiterst brandbaar geheel dus, zoals bleek in 1517 toen de stad grotendeels in vlammen opging.

Bij de herbouw van Enschede werd de oude vakwerkbouw echter gewoon gehandhaafd zodat het aanzicht van de stad weinig veranderde. Het gevaar werd ook niet minder, op 20 mei 1750 brak er opnieuw brand uit in de stad; 72 huizen werden door het vuur verteerd.

2.3 De fabrikeurs

In de stad had zich intussen een kleine groep linnenfabrikeurs gevestigd. Zij oefenden in principe hetzelfde beroep uit als destijds de Töddn, het enige verschil was dat zij niet langer bij de boeren langsgingen, maar wevers voor zich lieten werken. Dit moet men zich nog niet voorstellen als in een fabriek. De garens werden thuis aangeleverd door de fabrikeur. Dan weefden de wevers de stoffen, vaak in een kleine weefkamer die aan hun eigen huis was gebouwd. Dan kwam de fabrikeur weer om de vervaardigde weefsels te verkopen. De wever kreeg voor dit werk een vergoeding. De werkgelegenheid die hierdoor ontstond kwam precies op tijd. Het aantal inwoners van Twente nam in de 18e eeuw namelijk snel toe van 17.000 in 1675 tot 51.000 in 1750. Al deze nieuwe inwoners konden onmogelijk van de schrale zandgronden leven. Een nieuwe boerderij stichten was in de Twentse marken onmogelijk. Aangezien de heidevelden nodig waren voor de onmisbare  mest was elke ontginning verboden.

De boerenzoon zonder boerderij kon kiezen: ongetrouwd blijven en meehelpen en wonen op de boerderij, of vertrekken naar een ander landsdeel (wat weinig zin had, omdat ook in andere delen van het land een toenemend gebrek aan werkgelegenheid was), of men kon naar de stad verhuizen om wever te worden en toch de mogelijkheid hebben om een gezin te stichten.

De nijverheid en met name de textiel bleek voor velen de beste uitkomst te bieden. Omstreeks het midden van de achttiende eeuw bleek al bijna 40% van de Twentse beroepsbevolking een bestaan in deze nijverheidssector te hebben gevonden.

2.4 De Franse tijd

Ook in Enschede groeide het aantal inwoners als gevolg van de urbanisatie. De sinds de 80-jarige oorlog als volkstuintjes in gebruik zijnde stadswallen werden bebouwd met lage wevershuisjes. Vele wevers bezaten echter ook nog wat vee zodat het agrarische karakter van de stad gehandhaafd bleef. De Franse tijd ging in Enschede bijna onopgemerkt voorbij, maar dankzij het door Napoleon ingestelde continentale stelsel ging het de Twentse huiswevers nogal voor de wind, omdat textielproducten uit Engeland het vasteland niet meer konden bereiken. Na 1815 werden België en Nederland samengevoegd tot één koninkrijk. In België had de textielindustrie zich al verder ontwikkeld als in Nederland. In De fabrieken van Gent werd al gebruik gemaakt van stoommachines. Doordat de industrie in het zuidelijke deel van het koninkrijk al zo ver ontwikkeld was, werd er nauwelijks geïnvesteerd in bijvoorbeeld de Twentse industrie, die overigens niet zo heel veel voorstelde. De Belgische onafhankelijkheid in 1830 heeft grote invloed gehad op de verdere ontwikkeling van de textiel in Twente.

[naar boven]

3    Ontwikkelingen na 1830.

3.1    Twente als stimuleringsgebied

Na de afscheiding van België besloot de Nederlandse regering de industrie in het noorden een flinke impuls te geven. De in 1824 opgerichte Nederlandsche Handels-Maatschappij (N.H.M.) kocht tot 1830 bijna al haar katoenen goederen in de zuidelijke Nederlanden. Met Twente bestond in die jaren slechts een losse relatie. Na de verliezen van de Gentse textielindustrie wordt Twente aangewezen als ontwikkelingsgebied voor de textiel. Dit komt door een aantal gunstige factoren namelijk de lage lonen, het ruime arbeidspotentieel, de strategische ligging van Twente en de bekendheid van de bevolking met het spinnen en weven.

1830 is in nog een opzicht een mijlpaal in de geschiedenis van de Twentse textiel. In dit jaar wordt bij de spinnerij van Hofkes in Almelo de eerste stoommachine van Twente in gebruik genomen. Deze stoommachine was de eerste stap op weg naar het moderniseren van de huisindustrie. Deze modernisering werd mogelijk door samenwerking tussen Twentse fabrikeurs als Ter  Kuile, Blijdenstein, Van Heek, Ten Cate en Hofkes.

3.2 Belangrijke personen

De vernieuwing kwam ook tot stand dankzij vier mannen van buiten Twente. Dit waren de uit België afkomstige Charles de Maere, de Engelsman John Dixon, zijn landgenoot Thomas Ainsworth en de directeur-secretaris van de N.H.M. Willem de Clercq.

De oranjegezinde Charles de Maere bracht na de Belgische onafhankelijkheid zijn textielbedrijf vanuit St Niklaas over naar Richtersbleek in Enschede. Dixon werd directeur van een door enkele fabrikeurs opgerichte fabriek, de "Groote Stoom" genaamd.

Thomas Ainsworth had al langer in Nederland gewerkt, hij installeerde kunstblekerijen en stoommachines. De Clercq verzorgde de financiële toestanden. Hij en Ainsworth ontmoetten elkaar in 1832 in het Hengelose logement "de Ster". Ainsworth adviseerde De Clercq om weefscholen op te richten. Verder wees hij De Clercq op de voordelen van de weeftechniek met snelspoelen. In België en Engeland werkte men daar al langer mee, ook De Maere gebruikte ze in zijn nieuwe fabriek. De Twentse huiswevers gebruikten nog de oude smietspoel, die de wever met de hand heen en weer smeet. De snelspoel bewoog heen en weer met behulp van een ingenieus samenstel van koordjes.

3.3 Verdere ontwikkeling

In de daarop volgende jaren werden door fabrikeurs en de overheid in vele plaatsen in Twente weefscholen opgericht. Met de introductie van de snelspoel kwam overschakeling op stoommachines snel dichterbij. Door de snelspoel kon de productie worden verdrievoudigd. De snelspoel maakte het tevens mogelijk dat ook kinderen als volwaardige wevers konden worden ingezet. De eerste stoomweverij van Twente werd in 1852 in Nijverdal opgericht door de gebroeders Salomonson. Tot 1836 heette het op die plaats gelegen gehuchtje nog Nen Eversbag. Thomas Ainsworth, die ter plekke een agentschap van de N.H.M. vestigde en uitbouwde bedacht de nieuwe naam: Nijverdal. De gebroeders Salomonson kochten in 1851 het fabriekscomplex van Ainsworth en begonnen er hun Koninklijke Stoomweverij.

Nijverdal werd hierdoor de bakermat van de industrialisatie in Twente. Tussen 1855 en 1866 kregen bijna alle belangrijke Twentse plaatsen een aansluiting op het spoorwegnet. Plaatsen als Hengelo, Almelo en Enschede begonnen nu snel te groeien dankzij een constante stroom werkzoekenden. De huisvesting van de arbeiders verbeterde in de loop van de jaren helemaal niet. Net als in de 18e eeuw bleven de arbeiderswoningen voornamelijk uit uit hout en leem opgetrokken rijtjeshuisjes bestaan.

De rijkeren zeiden intussen vaarwel tegen hun oude vakwerkhuizen. Het straatbeeld in bijvoorbeeld de Langestraat in Enschede veranderde onherkenbaar. De textielfabrikanten lieten de stadsboerderijen vervangen door deftige herenhuizen. Rond en in de oude stadskern van Enschede werden in hoog tempo stoomweverijen en blekerijen uit de grond gestampt.

In de steden  in de omgeving was het al niet anders. Ook over de grens ontwikkelde de textielindustrie zich snel. Steden als Gronau, Ochtrup en Burg Steinfurt barstten uit hun voegen. Langzaam maar zeker werden de contouren van de van Borghorst naar Almelo lopende "Baumwolstrasse" zichtbaar.

Maar wat in al die jaren in Enschede was opgebouwd werd op 7 mei 1862 in enkele uren geheel vernietigd.

[naar boven]

4    De gevolgen van de stadsbrand

4.1 De brand

In voorafgaande eeuwen was Enschede verscheidene malen geteisterd door branden, evenals andere Twentse plaatsen trouwens. Zelfs in hetzelfde jaar brandde het bij Gronau gelegen dorp Epe ook geheel af. De brand van Enschede was echter de laatste grote stadsbrand van Nederland. Er was in binnen- en buitenland dan ook grote aandacht voor de ramp.

De brand ontstond 's ochtends in een arbeiderswoning aan de Kalanderstraat. (Waar nu de Mc Donalds gevestigd is) Het huis werd bewoond door Lodewijk van Voorst. In de achterkamer sloeg de vlam in de pan. Zoals de meeste huisjes in de Kalanderstraat was die van Van Voorst voor het grootste deel opgetrokken uit hout. Het had al een paar weken niet meer geregend, dus de stad was kurkdroog, daarbij stond er een sterke oostenwind. Het vuur verspreidde zich razendsnel waardoor aan blussen nauwelijks gedacht kon worden. De voor het bezoek van Koning Willem III, enkele dagen eerder, aangebrachte erebogen en guirlandes droegen er ook aan bij dat de brand niet te stuiten was. Alle kerken, scholen en publieke gebouwen werden verwoest. 650 gezinnen raakten dakloos, de hele oude stad binnen de grachten ging verloren in de immense vuurzee. De ramp leek compleet. Bijna alle fabrieken waren vernietigd, de bewoners waren wanhopig.

4.2 De wederopbouw

Maar de verwoesting van de stad gaf de industrie de kans de vleugels uit te slaan. Buiten het weggevaagde centrum, waar een overvloed aan ruimte was werden nieuwe fabrieken gebouwd. De Enschedese notabelen zagen de wederopbouw van de stad met tevredenheid toe. Niet langer werd de "ouderwetse" Saksische bouwwijze toegepast, maar verrezen deftige herenhuizen aan de hoofdstraten.

De textielindustrie ontwikkelde zich dus, eigenlijk dankzij de stadsbrand, razendsnel en Enschede maakte een ongekende groei door. In 1866 kreeg Enschede de zo fel begeerde spoorwegverbinding met het westen. De terreinen langs de spoorlijn werden eveneens met fabrieken bebouwd. Zo ontstond het kilometers lange fabriekscomplex van de firma Van Heek langs de spoorlijn naar Gronau.

4.3 Stadsuitbreiding 

 Vlak na de stadsbrand bleek er een groot tekort te zijn ontstaan aan huizen voor de arbeiders, die in steeds grotere aantallen naar de stad trokken. Om dit tekort op te vangen werden bij de textielfabrieken grote complexen van geheel identieke huisjes gebouwd die in lange rijen langs de straat stonden. Beroemde en beruchte Enschedese wijken waren de Krim en Sebastopol.In die buurten woonden de armste arbeiders van de stad. De huizen waren zeer klein, de zolder werd niet gebruikt als deel van het huis, er waren dan ook geen afscheidingen tussen de zolders van de huisjes. Dit bleek erg handig in het geval van een politie-achtervolging. De achtervolgde rende een huis in en kon in principe aan het andere einde van de straat weer naar buiten komen.

De arbeiderswoningen, ook wel afdakswoningen genoemd, hadden altijd een flinke tuin, waarin de bewoner zijn eigen groente verbouwde, noodgedwongen, want van zijn karige loon alleen kon hij het veelal grote gezin niet onderhouden.

In enkele decennia nam de oppervlakte van de stad explosief toe. Vrijwel het gehele complex van essen ten oosten van de stad werd op uiterst chaotische manier bebouwd. Meestal langs de reeds bestaande paden en wegen bouwden de fabriekseigenaren de woningen voor hun arbeiders. Zo ontstond een wijk van nauwe straten en lage huizen, overschaduwd door de enorme fabrieken Kremersmaten, Transvaal en Oostburg van Van Heek.

De fabrikanten zelf verkozen een betere plek om te wonen. Zij bouwden grote villa's op een laag gelegen stuk weidegrond aan de westkant van de stad, "Stadsmoatn" geheten.

4.4    Geschenken

 Enkele buitenverblijven van de fabrikanten werden langzamerhand door de stad ingesloten. In 1874 liet H.J. van Heek een park inrichten en schonk dit aan de gemeenschap, het welbekende Volkspark. Andere fabrikanten volgden zijn voorbeeld, zo ontstonden het Blijdensteinpark, het Ledeboerpark, het Van Heekpark, het Wooldrikspark en nog vele andere.

Maar de parken waren niet de enige geschenken waarmee de fabrikanten de gemeenschap verblijdde; er werden ziekenhuizen, leeszalen, musea en andere instellingen opgericht door de fabrieksdirecteuren. Werknemers werden een per jaar getrakteerd op een reisje naar Amsterdam of Den Haag. In deze tijd gaf de fabrikant nog enigszins om zijn arbeiders, maar naarmate de bedrijven in omvang groeiden werden de verhouding tussen arbeider en patroon een stuk koeler.

[naar boven]


5 De sociale toestand van de arbeiders in de 19e eeuw.

5.1 De arbeidsomstandigheden

In de tachtiger jaren van de vorige eeuw begonnen de arbeiders zich te roeren. De lonen waren absurd laag, de ploegbazen in de fabrieken maakten zich aan schandelijke misdrijven schuldig, de werktijden waren erg lang, de garens waarmee geweefd moest worden waren van slechte kwaliteit en de werk- en woonomstandigheden waren zeer slecht.

In 1888 brak de eerste staking van enige omvang uit bij de firma's Scholten in Almelo. De reden voor de staking was een loonsverlaging. Scholten had in de tien jaren daarvoor grote winsten binnengehaald. Maar liever liet hij zijn arbeiders, die dit fortuin eigenlijk voor hem hadden verdiend, in de winterkou creperen, dan enkele duizenden guldens op te offeren en de lonen op gelijke hoogte houden.

De staking had echter succes, de loonsverlaging bleef grotendeels uit. Met de overgebleven steungelden werd een co”peratieve broodbakkerij gesticht. De arbeiders hadden recht tot klagen. Zij moesten zo'n twaalf uur werken, en ook nog onder bar slechte omstandigheden. De machines waren levensgevaarlijk, wie er met de haren in terecht kwam was ten dode opgeschreven, of in ieder geval zwaar verminkt. Op de afdelingen werd toezicht gehouden door de bazen. De bazen maakten smerig misbruik van hun macht. Wie protesteerde werd zonder pardon op straat gezet. "Voor jouw tien anderen", was een geliefde uitspraak. Bij het minste geringste -iets te laat komen, grote mond tegen de baas- stelden de bazen een boete vast, die van het loon werd afgetrokken.

De mannen werden vernederd, de vrouwen onzedelijk betast en kinderen mishandeld. De kinderen moesten snel wennen aan de strenge discipline in de fabriek, dus regeerden de bazen in de kinderwerkplaatsen met harde hand.

In de vele weefscholen, die in Enschede werd in 1866 opgericht, werd de kinderen al op jonge leeftijd geleerd om met de schietspoel om te gaan. Verder leerde men de grondbeginselen van het boerenwerk. Volgens socialisten om de arbeiders in hun weinige vrije uren in een lapje grond te laten woelen, in plaats van in de kapitalistische maatschappij. Dankzij de door de arbeiders zelf verbouwde groenten konden de fabrikanten de lonen "op peil" houden.

5.2 Verdere afzetterij

Erger dan de kinderen waren de wezen en andere verstotelingen eraan toe. Op een dieet van gestampte aardappelen, paardebonen en aardappelbrood moesten zij voor 30 cent per week onafgebroken 13 van de 24 uur in de stoomspinnerijen werken.

De fabrikanten troggelden de arbeiders verder ook nog een deel van het karige loon af, onder andere door een soort collectieve ziekenkosten verzekering, waarvan de uitkeringen laag en gelimiteerd waren en waarvan deelneming verplicht was. Verder stond tegenover de uitgang van menige fabriek een kroeg, waarvan de fabrikant eigenaar was. Vaak werden de lonen zelfs uitbetaald in deze kroegen. Zodat een deel van het geld meteen werd opgemaakt aan bier of jenever, dat dan weer in de zakken van de fabrikanten terecht kwam. Het loon werd uitbetaald in Pruisisch geld, waarin een voor de arbeiders een nadelig koersverschil stak.

5.3 Vakbonden en het Twentse Stelsel

In Enschede brak de eerste staking uit bij Gerhard Jannink & Zonen in 1888. De fabrikanten waren echte oppermachtig en de staking werd verloren. De invloed van de fabrikanten blijkt ook uit het feit dat na het Kerstcongres van de Sociaal Democratische Bond in 186 de congresbezoekers onder wie Domela Nieuwenhuis, de nacht op straat moesten doorbrengen, omdat geen van de Hengelose logementhouders ze onderdak durfde te verlenen.

De arbeiders gingen zich echter steeds beter organizeren. In het begin was er alleen nog maar de Sociaal Democratische Bond van Domela Nieuwenhuis, maar later werd de wat gematigder wevers- en spinnersbond Vooruit, de voorganger van de latere textielarbeidersbond De Eendracht. De katholieke arbeiders waren verenigd in de vereniging Patrimonium.

Op 28 februari 1890 brak er een staking uit bij Ter Kuile en Morsman in Enschede. De eisen waren hier: beter loon, betere bazen, beter garen en op zaterdag naar de markt kunnen.
Veel werknemers in de fabriek waren ex-plattelanders die het meestal toch al zo moeilijk hadden met de discipline in de fabrieken, daarbij kwam dan ook nog een de vochtige lucht in de fabrieken en de lange werktijden.

De fabrikanten besloten tot keiharde actie over te gaan. Zij verenigden zich in de "Fabrikantenvereniging ter voorkoming en bestrijding van stakingen". Zij bedachten het zogenaamde "Twentse stelsel". Dit hield in dat bij een staking alle fabrieken in Twente dicht gingen om te voorkomen dat er geld werd ingezameld voor de stakers. Uithongeren dus.

De staking bij Ter Kuile werd uiteindelijk verloren door een verschil van mening tussen de socialisten en de confessionele vakbonden. De laatsten gingen sindsdien in rooie kringen voor verraders door.
De laatste jaren van de 19e eeuw tot de eerste wereldoorlog was een goede tijd voor de textielfabrikanten. Dit had tot gevolg dat de verhoudingen tussen de arbeider en zijn patroon verder verslechterde. De fabrikant, die eerst nog als een vader over zijn arbeiders had gewaakt, beschouwde deze nu niet langer meer als een soort familielid, maar als een doodgewone produktiefactor. Bij financi‰le tegenvallers werd er fors op de lonen van de arbeiders gekort en werden er zonder pardon een groot aantal ontslagen. In deze jaren werden vooral de lonen de reden van felle botsingen tussen de vakbonden en de fabrikantenverenigingen.

[naar boven]


6 Alphons Ariëns

6.1 Alphons Ariëns in Enschede

Alphons Ariëns werd op 26 april 1860 geboren in Utrecht. Hij doorliep de seminaria Rolduc en Rijssenburg, werd tot priester gewijd in 1882 en ging daarna in Rome studeren, waar hij in 1885 met lof promoveerde tot doctor in de theologie. In 1886 werd hij benoemd als kapelaan in Enschede. Het was nogal een overgang van Rome naar Enschede, dat te boek stond als "een troosteloos provinciestadje met eeuwige rook, die de stad zwart verft en de ziel verstikt in de rook". Ariëns vond het de lelijkste stad van Nederland.

Naar voorbeeld van enkele Italiaanse priesters besloot Ariëns zich in te zetten voor het omvangrijke proletariaat van Enschede. Het was echter niet gemakkelijk om contact te leggen met de wantrouwige arbeiders, die na zijn eerste mis opmerkten "Dat het vet de nieuwe kapelaan niet in de weg zat". Zij verdachten hem ervan een spion van de fabrikanten te zijn. Slechts door taai vasthouden aan zijn bezoekjes en vragen kreeg hij langzaam kijk op de maatschappelijke ellende van de arbeiders.

6.2    De R.K.A.V. 

Ariëns streefde de oprichting van een Rooms-Katholieke arbeidersvereniging na. In dit streven werd hij tegengewerkt door zijn kerkelijke superieuren. De aartsbisschop had echter wel oor voor zijn plannen, met 500 gulden op zak begon Ariëns de Enschedese arbeiders te organiseren.

In samenwerking met de katholieke politicus Schaepman werd in 1889 de Rooms-Katholieke-Arbeiders-Vereniging opgericht. De nieuwe vereniging kwam voor het eerst in actie tijdens de eerder genoemde staking bij Ter Kuile en Morsman.

Door toepassing van het Twentse stelsel stonden 5000 arbeiders op straat. Tijdens de staking werd er samengewerkt door de socialistisch georiënteerde Vooruit, het katholieke Patrimonium en de R.K.A.V. van Ariëns. De staking dreigde uit de hand te lopen, doordat er steeds meer militairen in de stad werden samengetrokken.

Binnen Patrimonium wilde een deel weer aan het werk. Zei zeiden van God de opdracht te hebben gekregen weer aan het werk te gaan. De socialisten van Vooruit wilden de staking echter koste wat kost voort zetten. De toestand werd nog grimmiger. De politiemacht, onder aanvoering van de gevreesde Enschedese burgemeester Tjeerd van der Zee, hij had nog gevochten in de Atjeh-oorlog en stond bekend om zijn strijdlust, werd versterkt. Er dreigde een bloedbad. Ariëns slaagde erin om het stakingscomitee te bewegen de staking te beëindigen.

Voor de radicale socialisten is Ariëns de geschiedenis ingegaan als arbeidersverrader en stakingsbreker. In 1890 werd als opvolger van de nog wat gezapige R.K.A.V. de R.K.-Twentsche-Fabrieksarbeiders-Bond opgericht.

6.3    Drankgebruik 

Ariëns was ook groot tegenstander van overmatig drankgebruik. "Als muizevallen omringen de kroegen de fabrieken", zei hij eens. En zo was het inderdaad. Maar niet alleen in de kroeg werd de sterke drank overvloedig genuttigd. In de buurten de Krim en Sebastopol dronken de vrouwen bijvoorbeeld stiekem jenever uit de koffiepot.

Drank was een vluchtmiddel uit de afschuwelijke sociale toestanden. Aan het eind van de 19e eeuw werd er in Enschede per hoofd van de bevolking zo'n 18 liter gedestilleerde drank verbruikt. De fabrikanten gebruikten het grote drankmisbruik, dat ze mede hielpen creëren, als middel om geen loonsverhoging toe te staan. "Wat hebben ze aan meer loon, ze verzuipen het toch maar.

Ariëns wist het drankmisbruik onder de arbeiders terug te dringen, zo ver zelfs dat hij samen met de schatrijke Helmich van Heek in de Krim een koffiehuis "De Volksvriend" stichtte, waar geen drank geschonken werd en de daklozen onderdak werd geboden. Verder stelde hij een zogenaamde arbeidsraad in bij diverse Enschedese fabrieken. De raden bleken succesvol, tussen 1890 en 1901, het jaar van Ariëns vertrek, bleven stakingen uit.

De burgerlijke achtergrond van Alphons Ariëns maakte het voor hem makkelijker om in de kringen van de fabrikanten te vertoeven. Dit vergemakkelijkte het overleg tussen de katholieke vakbond en de fabrikanten aanzienlijk.

6.4    Overplaatsing

Inmiddels verslechterde de verhouding tussen Ariëns en Schaepman. Schaepman vond Ariëns te radicaal, onder andere het oprichten van de R.K. Twentsche-fabrieksarbeiders-Bond, waarop de kerk nog maar weinig invloed had, zat hem dwars. In 1901 werd Ariëns, waarschijnlijk onder druk van Schaepman weggepromoveerd naar het boerengehucht Steenderen, waar hij priester werd. Ariëns is zonder twijfel erg belangrijk geweest voor de emancipatie van de Twentse textielarbeiders. In Enschede bestaat zijn naam voort in het Ariëns College en de Ariënskapel, verder staat er op het plein voor ziekenhuis Stadsmaten en de Hogere Textielschool een standbeeld van hem.

[naar boven]


7    De verhouding arbeider-fabrikant na 1900

7.1    Roerige tijden

Ariëns was nog maar pas vertrokken of in 1902 brak in de dekenweverij van Van Heek & Co een felle staking uit. De staking duurde vijf en een halve maand. Sluiting van de andere Van Heek fabrieken maakten er uiteindelijk een eind aan. Dit was de eerste van een lange reeks stakingen tot de Eerste Wereldoorlog. De vakbonden werden steeds sterker en werden geduchte tegenstanders van de fabrikanten verenigingen. Tot aan de Eerste Wereldoorlog was er zeker eens in de twee, drie jaar een staking.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog ging het bijzonder slecht met de textiel. Het merendeel van de arbeiders was in het voorjaar van 1918 werkloos. Zij zochten hun toevlucht in de ontginning van de heidevelden en bossen, vaak in opdracht van de fabrikanten, die op de woeste gronden grote buitenverblijven lieten bouwen en landgoederen lieten aanleggen. Ook gingen vele arbeiders over de grens in de fabrieken van Gronau en Nordhorn werken.

Enschede was intussen op dezelfde voet doorgegroeid. In het centrum werden veel gebouwen van vlak na de stadsbrand vervangen door grootstedelijker nieuwbouw. Er kwam ook een tram van Glanerbrug naar het station. Nieuwe fabrieken werden na 1900 voornamelijk gebouwd langs de spoorwegen naar Ahaus, Oldenzaal en Doetinchem. Van deze fabrieken staat er nog een flink deel overeind. Sommigen geven nog een goed beeld van hoe de complexen er vroeger uitzagen.

In 1924-25 werd er zeven en een halve maand gestaakt tegen 10% loonsverlaging. De fabrikanten gingen over tot uitsluiting en 22.000 arbeiders uit 39 bedrijven werden op straat gezet.

7.2    Crisis 

In de jaren dertig werd de toestand niet veel beter. De economische wereldcrisis zorgde ervoor dat het aantal werknemers in de textiel tussen 1929 en 1933 van 42.000 naar 26.000 daalde. Ongeveer 45% van de weefgetouwen stond buiten werking en eenderde van de Twentse beroepsbevolking was werkloos. Degenen die nog wel werk hadden, werden geconfronteerd met werktijdverkorting en loonsverlagingen. De textielfabrikanten deden dit allemaal om de kostprijs van hun producten te verlagen. Van november 1931 tot april 1932 staakten 1600 arbeiders tegen een loonsverlaging van opnieuw 10%, deze staking werd net als die van 1924-25 verloren. Mensen die tijdens een staking wel werkten werden onderkruipers genoemd, zij kwamen voornamelijk uit Duitsland, maar ook wel uit Enschede. De stakers gooiden de ruiten van onderkruipers in. Het was zelfs zo, dat ze om niet herkend te worden, in bietenkisten de fabriek werden binnen gebracht.

Het was een tijd van knabbel politiek, niet meer werden er zoals voorheen grote loonsverlagingen ineens doorgevoerd in het gehele bedrijf, maar werd er per afdeling het loon steeds een klein beetje verlaagd.

De heren fabrikanten zelf waren steenrijk, bijna alle grond rondom Enschede was eigendom van Van Heek en Scholten. Was er rond Enschede geen grond meer te koop, dan kochten ze stukken verderop. Tot ver in de Achterhoek en zelfs in Duitsland bezaten de fabrikanten grote stukken grond. Twente is bezaaid met 19e en 20e eeuwse landgoederen, vaak ook met een kapitale villa, goede voorbeelden zijn het Hoge Boekel, het Oldenzaalsche veen en Zonnebeek. Een deel van de landgoederen is nu in beheer bij een door Edwina van Heek opgerichte stichting.

De marechaussee trad keihard op tegen de stakers. Met behulp van bloedhonden en gummiknuppels werd er op de arbeiders ingehakt. Er gold een verbod op samenscholing en als men met z'n vieren bij elkaar stond werd er al met een gummiknuppel gezwaaid. Tijdens een staking waarbij het Twentse Stelsel werd toegepast was bijna iedereen werkloos, gedwongen of als staker. Je moest maar zien hoe er brood op de plank kwam. De fabrikanten waren gehaat en gevreesd in Enschede. Tijdens stakingen werden er vaak ruiten ingegooid bij de villa's van de fabrikanten, deze namen dan hun toevlucht op het landgoed buiten de stad.

Veel arbeiders woonden nog steeds in slechte afdakswoningen. Via de fabrikant kon men wel een beter huis krijgen, maar dan moesten alle kinderen in de fabriek komen werken. De haat tegen de textiel zat diep en veel ouders weigerden hun kinderen in ‚‚n van de fabrieken te laten werken. Als een arbeider invalide werd en dus niet meer kon werken, kreeg een gezin een vergoeding van de verplichte ziektekostenverzekering van de fabrikanten. In 1934 was dat een rijksdaalder in de week, in die tijd net genoeg om de huur van te betalen.

In de weverijen werd de tijd gedood met het zingen van liedjes. Door het kabaal van de weefmachines kon men elkaar nauwelijks verstaan, door middel van handgebaren kon men met elkaar communiceren. Communisten en andere "oproerkraaiers" werden uit de fabrieken geweerd. Er bestond sinds het eind van de 19e eeuw een zogenaamde zwarte lijst, waarop alle lastige elementen van de Enschedese bevolking stonden. Wie op die lijst  stond kon nergens meer werk vinden.

Langzamerhand begon de toestand echter te veranderen. Er kwam een wet op de sociale woningbouw, waardoor de kwaliteit van de arbeiderswoningen steeds beter werd. Die wet werd vrij streng nageleefd. Op Hoog en Droog, bij de machinefabriek van Tattersall en Holdsworth werd op last van de gemeente de bouw van enkele rijtjes afdakswoningen stilgelegd, omdat ze niet aan de wettelijke richtlijnen voldeden. De onafgebouwde huisjes zijn nog enkele jaren blijven staan als waarschuwing aan de fabrikanten.

In deze tijd kwam een einde aan de chaotische groei van Enschede. De stad werd in het vervolg naar het idee van de gemeentelijke plannenmakers uitgebreid. Vrij grote wijken als Pathmos en de Laares kwamen tot stand. De huizen in die wijken waren een verademing voor de arbeiders die vaak hun hele leven in afdakswoningen hadden geleefd. Op het Pathmos kwamen velen uit de Drentse veenkoloniën te wonen.  En in een deel van het Pathmos word in Enschede nog steeds aangeduid als de Drentse buurt en het daar gesproken stadsplat klinkt nog steeds een beetje Drents.

7.3    De bezetting 

In 1940 moest de klassenstrijd gestaakt worden toen de Duitsers, de Pruus zoals ze vroeger in Twente werden genoemd, Nederland binnenvielen. In de oorlog gingen veel mensen aan het werk in Duitsland, vaak gedwongen door de Arbeidseinzats. Sommige textielbedrijven zorgden ervoor dat hun arbeiders in deze arme tijd genoeg te eten kregen. Zo liet de aan de Beltstraat gevestigde textielfabriek "de Nijverheid" regelmatig aardappels en stukken stof voor jurken bij de arbeiders langsbrengen, of er werden gratis voedselbonnen verdeeld. Maar lang niet alle fabrikanten deden dit. Sommige fabrikanten van Joodse afkomst konden dit om begrijpelijke reden niet meer.

Veel arbeiders brachten in de laatste oorlogsjaren hun kinderen onder bij boeren in de omgeving, niet alleen omdat ze daar goed te eten kregen, maar ook omdat de Engelsen grote delen van de stad bombardeerden. Per ongelijk natuurlijk, veel vliegers dachten dat ze la boven Münster of Rheine zaten.

In 1944 ontsnapte Enschede ternauwernood aan een catastrofe toen een Engelse bommenwerper neerstortte op een villa aan de Noorderhagen, tegenover de bioscoop Alhambra. Aan boord van het vliegtuig was een zogenaamde Blockbuster. Dit was een zeer zware bom die werd gebruikt bij de bombardementen op Berlijn en Hamburg. Bij de explosie wordt alles in een omtrek van een halve kilometer geheel weggevaagd, daarbuiten wordt alles zwaar beschadigd. Gelukkig ontplofte de bom niet. Het had een haartje gescheeld of er had in de gehele binnenstad, tussen het Rijksmuseum en de Boulevard geen steen meer op de andere gestaan. Andere delen van Enschede werden echter wel zwaar getroffen. Vooral in het zuiden van de stad was de schade groot.

Op 17 april was geheel Overijssel bevrijd. Er kon begonnen worden met de wederopbouw van de verwoeste steden.  

[naar boven]

8    Na de Tweede Wereldoorlog

8.1    Wederopbouw

Enschede was zwaar getroffen door de Engelse bombardementen. Grote delen van de wijk "het Hogeland" en de binnenstad lagen in puin. Veel textielfabrieken waren gehavend uit de oorlog te voorschijn gekomen. Met enthousiasme werd begonnen met de wederopbouw van de stad en de verwoeste fabrieken. De fabrikanten verzuimden echter om hun fabrieken te moderniseren. Men hield star vast aan het massaal vervaardigen van linnen en andere stoffen.

Door de onafhankelijkheid van Indonesië raakte Twente een belangrijk afzetgebied kwijt. Verder konden de textielbedrijven niet concurreren met bijvoorbeeld Japanse firma's, die tegen veel lagere kosten konden produceren. In de jaren vijftig herdachten vele fabrikanten dat hun bet-overgrootvaders op stoommachines waren overgeschakeld, men zag de toekomst nog met vertrouwen tegemoet.

Over een verwoest deel van de binnenstad werd in de jaren vijftig de brede Boulevard 1945 aangelegd. Het duurde echter nog zeker twintig jaar voordat alle terreinen langs deze weg waren volgebouwd. Rond de Boulevard werd een grootscheepse sanering uitgevoerd. Alles wat nog niet was weggebombardeerd werd afgebroken. Tussen het stadhuis en de Kuipersdijk ontstond een kale vlakte die pas in 1968 geheel opgevuld is.

Ook de beroepsmobiliteit werd groter. Er werden veel nieuwe scholen opgericht, met als gevolg dat veel jongeren werk vonden in een andere sector dan de textiel. Om toch over voldoende ongeschoolde arbeidskrachten te beschikken werden in 1959 werknemers uit Zuid-Italië aangetrokken, later gevolgd door werknemers uit Spanje en nog later ook uit Turkije en Marokko.

8.2    De ondergang 

Overal in Nederland steeg de welvaart in de jaren zestig gigantisch, maar in Twente stond men aan de vooravond van een sociale en culturele ramp. De productie capaciteit van de textiel in Europa bleek veel te groot, daarbij stegen de loonkosten tussen 1958 en 1964 met 50%. Een aantal kleine ondernemingen sloten de poorten vrijwillig voordat de toenemende kosten hun daartoe zouden dwingen. Grotere bedrijven trachtten te overleven door fusies aan te gaan. Al in 1952 gingen H. ten Cate Hzn & Co te Almelo en de Koninklijke Stoomweverijen te Nijverdal een samenwerkingsverband aan. In 1962 kwam de Koninklijke Nederlandse Textiel Unie tot stand, deze ging tien jaar later al op de fles. In 1965 fuseerde een aantal bedrijven rondom Van Heek & Co. In 1966 ging de textielfabriek Holland aan de Parkweg als eerste groot bedrijf dicht. Een jaar later ging Van Heek & Co ook dicht, 1700 werknemers van dit textielimperium kregen te horen dat ze op straat kwamen te staan. Ook eerder met Van Heek gefuseerde bedrijven gingen mee de afgrond in: Ter Kuile, Richtersbleek, Jansen en Tilanus, met tezamen zo'n 3700 werknemers. De werkgelegenheid in de textiel in Nederland nam tussen 1965 en 1990 af van 43.400 tot 8700. En nog steeds gaan er bedrijven failliet. De ondergang van textiel zorgde er echter ook dat veel toeleveranciers in Twente eveneens failliet gingen.

8.3    De textielerfenis

Enschede zat met de grote erfenis, in de gedaante van leegstaande fabriekscomplexen in en direct rond de binnenstad en veel werklozen en mensen die via de WAO werden afgevoerd. De gemeente besloot alle complexen op te kopen en te slopen. Dit slokte vooral in de jaren 70 grote bedragen op, dit was echter de enige manier om te voorkomen dat op geld beluste projectontwikkelaars de binnenstad nog verder zouden verpesten.

Het centrum werd verder omringd door kale vlaktes, die als parkeerterrein werden gebruikt of door brandnetels en distels begroeid werden. Daarbij kwam ook nog eens dat de aanleg van de Boulevard een diepe wond in het centrum had geslagen.

Door de vele werklozen daalde de belastinginkomsten eveneens. In 1980 werd het begrotingsjaar afgesloten met een tekort van 5 miljoen gulden, in 1981 was dit opgelopen tot 20 miljoen, de gemeente werd artikel 12 gemeente en kwam onder curatele van het rijk.

Een lichtpuntje was de vestiging van de Universiteit Twente in Enschede, die voor een groot deel verantwoordelijk is geweest voor het aantrekken van nieuwe werkgelegenheid.

In de tweede helft van de jaren tachtig is er fors geïnvesteerd in de binnenstad en de industrie- en dienstensector.

De kale vlaktes werden opgevuld met grote projecten, zoals winkelcentrum "De Zuidmolen", ziekenhuis Ziekenzorg, een muziek-centrum en woonflats. Enschede ontdeed zich op misschien wel iets te rigoureuze wijze van haar textielverleden.

Slechts twee fabrieken werden gespaard, Van Heek & Co aan de Noorderhagen, dat tot appartementencomplex werd verbouwd en Jannink aan de Haaksbergerstraat, dat als textielhistorisch museum werd ingericht.

[naar boven]


9    Conclusie

Al voor de industrialisatie was er in Twente veel textielnijverheid. Veel boeren verdienden zo wat bij, omdat het boerenbestaan op de arme zandgronden niet genoeg opleverde. Toen de afscheiding van België een feit was, werd Twente als stimuleringsgebied aangewezen. Hierdoor kon de industrie tot bloei komen en werd langzamerhand de huisnijverheid vervangen door een grootschalige industriële productie. De stadsbrand van 1862 heeft dit proces alleen maar versneld. Doordat de gehele stad in puin lag, kon men nieuwe fabrieken bouwen en tegelijkertijd de fabrieken moderniseren. Overal rond Enschede verrezen nu fabrieken. Dit trok veel mensen aan uit de omgeving, maar ook uit verder gelegen landsdelen zoals Drenthe en Friesland. Al snel waren er te weinig goedkope woningen, zodat er grote eentonige wijken zoals de Krim en Sebastopol uit de grond werden gestampt. Deze huizen waren van zeer slechte kwaliteit, maar langzamerhand verbeterde de toestand, mede door de nieuwe sociale wetten.

In tijden van crisis werden de arbeiders zonder pardon op straat gezet, ook loonsverlagingen waren de normaalste zaak van de wereld. Staken hielp vaak niet, omdat de fabrikanten dan gezamenlijk alle fabrieken in Twente sloten en niemand meer wat  verdiende, zodat men de lust al snel verloor en weer aan het werk ging. Na de Tweede Wereldoorlog ging het eerst nog goed, maar al snel (in de jaren '60) volgde de ene fusie de andere op. Ook gingen veel bedrijven failliet. Duizenden arbeiders die jarenlang in de textiel hadden gewerkt kwamen op straat te staan. De stad werd een grote puinhoop, met leegstaande fabrieken en kale vlaktes. Gelukkig vestigde de Universiteit Twente zich in Enschede die veel nieuwe werkgelegenheid aantrok. Ook Polaroid en het inmiddels al weer verdwenen Philips zorgden voor nieuwe werkgelegenheid. Tegenwoordig is misschien nog maar weinig te zien van het textielverleden, maar de textielkater is nog lang niet uit de hoofden van de Enschedeërs verdwenen.

[naar boven]


10    Stellingen

  1. Als de afscheiding van België niet had plaatsgevonden, had de textiel zich in Twente nooit zo sterk kunnen ontwikkelen.  

  2. De textiel heeft niet tot grote welvaart geleid.  

  3. De ondergang van de textielindustrie had niet voorkomen kunnen worden.  

  4. Zonder de textielindustrie was Enschede nog steeds een kleine stad geweest. 

  5. Ariëns heeft tijdens zijn verblijf in Enschede de positie van de arbeiders flink verbeterd.  

  6. De soms maanden durende stakingen hebben nooit veel succes gehad.  

  7. Enschede is en blijft de mooiste stad van Oost-Nederland.  

[naar boven]

11   Literatuur
bullet

 D. Taat, Beelden uit het verleden van Enschede, Enschede 1993

bullet

 T. Wiegman, Kleine historie van Enschede, Enschede 1989

bullet

 B. Hesselink, Een priester onder de arbeiders, 1980

bullet

 A. Ariëns, Bronnen van de Katholieke arbeiders beweging, 1982

bullet

 Waarden, F. van & Vroom, B. de & Laurier, J., Fabriekslevens, Zutphen 1987

bullet

 Boot, J.A.P.G  & Blonk, A., Van smiet- tot snelspoel, Hengelo 1957

bullet

 Brusse, H. , Enschede van echec en elan, Enschede 1994

bullet

 Horst, H.R. , Kapitaal en arbeid in Nederland, Nijmegen, 1978

bullet

 Gerwen, J.L.J.M. van,  Elke dag een draadje... , Oldenzaal, 1985

bullet

 Ach lieve tijd, Zwolle 1992-1994  

bullet

 Textielhistorische Bijdragen 27  

 

[naar boven]

© Erwin Scholten, Enschede 2001